Ilona van Ewijk (50)
“Ik heb altijd op kantoor gewerkt, maar op een gegeven moment vroeg ik me af of dat echt was wat ik wilde. Ik had zelf kleine kinderen en kinderen vond ik sowieso leuk, dus ben ik de opleiding sociaalpedagogisch werk gaan doen. Daarna kwam dit op mijn pad.
Peuterleerplekken zijn bedoeld voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar. Sommigen worden al met 18 maanden doorverwezen door het consultatiebureau als men daar een achterstand signaleert. Dat kan iets in de lichamelijke ontwikkeling zijn, of in taalontwikkeling. We werken heel gestructureerd. Hoofddoel is het stimuleren van de Nederlandse taal, zodat ze straks een goed startniveau voor de basisschool hebben.
Er ligt een duidelijke planning onder onze aanpak, zodat alle ontwikkelingsgebieden aan bod komen. We gebruiken dagritme-kaarten. Die hangen goed zichtbaar aan de wand, dus de kinderen weten precies wat we gaan doen. Structuur is voor hen belangrijk, maar ook voor jezelf en je collega, zodat je precies van elkaar weet wat je gaat doen en hoe. We zijn dus de hele dag door doelgericht aan het werk. Maar de kinderen… die zien het gewoon als spelen.
Iedere acht weken is er een nieuw thema, deze periode is dat ‘dieren’. Elk thema heeft weer andere puzzels en boekjes. In de verschillende hoeken van het lokaal ben je steeds op een andere manier met het thema bezig. Heel gericht dus en veel minder vrijblijvend dan bijvoorbeeld bij een reguliere peuterspeelzaal. De thema’s komen straks ook weer terug op de basisschool hiernaast, waar de meeste kinderen straks heen gaan. Zo is de overgang niet zo groot, ook omdat de kinderen tussendoor een paar keer mogen komen wennen.
Wat ik prachtig vind, is dat kinderen van verschillende nationaliteiten hier onbevangen met en naast elkaar spelen. Als ze klein zijn gaat het allemaal zo leuk – maar als ze dan wat groter worden creëren ze toch weer vaak afstand. Dat vind ik jammer om te zien. Het voelt goed dat ik wat kan bijdragen aan de opvoeding en de ontwikkeling van het jonge kind, maar ook de ouders daarin mee kan nemen. Dat is hard nodig, want ook daar is veel eenzaamheid. Zo ben ik dagelijks bezig met verbinding. Niet alleen met kinderen en ouders, maar ook tussen de kinderen onderling en tussen ouders onderling.
Elke zes weken komen we met de ouders bij elkaar en dan praten we niet over het kind, maar gewoon over: ‘Wie ben jij als ouder?’ Dat noemen we de ‘Kletspot’. Ik schrijf wat stellingen op en doe die in een potje. Iemand trekt een kaartje, leest dat voor en dan praten we daar samen over. Zo leren die ouders elkaar een beetje kennen, maar ook dingen bij anderen herkennen. Soms ontstaan daar zelfs vriendschappen uit. Dan zie ik ouders met elkaar weggaan of samen aankomen. Vaak attendeer ik moeders ook op het VrouwenBuurtLab, hier vlakbij in Wijkcentrum de Wissel. Daar worden verschillende activiteiten georganiseerd, echt alleen voor vrouwen, zoals computerles en Nederlands.
Thuis praat ik niet zoveel over wat ik meemaak, leuk of niet leuk. Maar ik neem het voor mezelf wel mee. Als er bijvoorbeeld nieuwe kinderen komen die gelijk mee kunnen doen in de groep, kan ik daar enorm van genieten. Dan is het me dus gelukt om die vertrouwensband heel snel op te bouwen. Je hebt kinderen die echt taalarm binnenkomen en in korte tijd drie, vier nieuwe woorden leren. Ja, daar word je echt wel vrolijk van.”
“Het voelt goed dat ik wat kan bijdragen aan de opvoeding en de ontwikkeling van het jonge kind.”